Immers,
de wijsneuzige lieden waar ik op doel, verkondigen luid en duidelijk
dat kanjervoorns heden ten dage alleen nog buit zijn te maken met
behulp van een vliegvisuitrusting die minstens een maandloon kost.
Gezwam in het kwadraat, hoewel -en dat zeg ik eerlijk- de feiten
de vliegaanbidders die ik bedoel gelijk lijken te geven. Want niet
alleen lees je zelden of nooit meer iets over "vlokvissen",
ook het aanbod der winkeliers voor wat betreft het juiste materiaal,
is bedroevend. Daarom wil ik eens het moderne ruisvoornvissen
met de werphengel belichten. Het gaat hierbij ongetwijfeld om de
mooiste vis der Lage Landen, om oersterke goudkleurige kanjers met
vinnen van vlammender nagellakrood dan Cute ooit bedacht.
Vissen op ruisvoorns is nog steeds een van de plezierigste manieren
van hengelen. Niet alleen omdat de vissen zo mooi zijn, maar ook
omdat ze sterk zijn algemeen voorkomen en natuurlijk omdat je ze
met wat geluk - alle vissers die volhouden kunnen op geluk rekenen,
wist U dat ? - in behoorlijke aantallen kunt vangen.
Maat
Eerst iets over de afmetingen, dit om misverstanden meteen al de
kop in te drukken. Hier en daar wordt er naar mijn smaak wat ál
te gemakkelijk gesmeten met lengtes. Het lijkt er wel op dat onze
kakelverse vliegvissers niks anders doen dan aan de lopende band
voorns van 35 tot 40 cm vangen. En allemaal, hoe kon ik het
vergeten, natuurlijk aan de droge vlieg, want dat achten beginners,
geheel ten onrechte, het mooist. Neem nu alstublieft van
mij aan dat er dagen en soms wel weken voorbij gaan voordat je een
rijer boven de 35 haakt. Kanjers zijn, om welke vissoort het ook
gaat, namelijk altijd schaars. Visstanden kan men beschouwen
als een piramide. Onderop aan de basis vele kleintjes, in het midden
een laag "knappe" voorns (boven de 25 cm), terwijl het
topje bestaat uit "bakken" van 30 tot 40 en nog meer centimeters.
Het is evenwel klinkklare onzin te menen dat men die knapen
alleen met de vlieg zou kunnen vangen. Ik zou haast zeggen ‘integendeel’.
Men dient voornvissen met de werphengel te verdelen in twee soorten:
die op meren, plassen en brede weteringen en die in de polder, in
wateren dus die ondiep zijn en die in het zomerseizoen stijf staan
van de planten. Deze verdeling is noodzakelijk in verband met de
tactiek, want het hengelmateriaal voor beide ruisvoornvisserijen
kan gelukkig, op een enkele aanpassing na, gelijk blijven.
Eten
Vandaar dat we eerst de spullen onder de loep nemen, te beginnen
bij het aas. Ruisvoorns zijn met een enorm scala aan aassoorten
te vangen. Ik noem mestpiertjes, deeg, korsten, aardappel, boilies,
mals, maden en vlokken. Volgens mijn ervaringen vangen de beide
laatste het beste. Voorkeuren heb ik eigenlijk niet. Wat veel meer
zegt.... de voorn evenmin! Ik heb kanjers gevangen op maden
én op vlokken. Men doet er daarom verstandig aan beide aassoorten
mee te nemen. Bewaar maden thuis in de koelkast (let op: Uw omgeving
behoeft niet alles te weten) en stop daar overgebleven exemplaren
eveneens in. Het is gebruikelijk te beweren dat maden goed
levend dienen te zijn en voortdurend moeten kronkelen om de voorn
te lokken. Zal best! Toch heb ik met mijn vismaat enkele jaren geleden
bovenmatig goed gevangen aan.... dode maden! Ik bedoel maar .
Voordeel van maden is ongetwijfeld dat ze zo lekker op de haak
houden. Dit is bij verre worpen, die krachtig worden aangezet, belangrijk.
En het ook belangrijk aan het eind van de dag, als het brood rul
is geworden en u gedroogd. Het blijft dan nog maar amper op de haak
zitten. Kleur
Witbrood scoort oudergewoonte het hoogst en het is bij geroutineerde
vlokvissers het meeste in trek, hoewel ook bruin uitstekend vangt.
Het succes van een visdag staat of valt met de kwaliteit van het
brood. Neem niet domweg aan dat de lunch die men U overreikt
een uur tevoren uit de oven kwam. Test het, voel het, eet er desnoods
een stuk van op. Vaak wordt men genept met diepvriesbrood! Oud
brood betekent ellende, omdat het aan een stuk door van de haak
valt tijdens de worp, of eenmaal te water zich veel te snel van
de haak lost. Gesneden fabrieksbrood -met lekker veel varkensvet
erin om het "vers" (haha) te houden- bevalt het best.
Reken per man per dag op minstens één brood. Verpak
het per halfje in een plastic zak en die weer in een enigszins klamme
(natgemaakte en weer uitgewrongen) doek. Brood kan worden gebruikt
als korst of als vlok. Een korst monteert men door de haak er doorheen
te steken vanaf de buitenkant, waarna men de haak punt draait en
die weer terugtrekt in het zachte kruim. Een vlok maakt
men door een pluk kruim uit het brood te pulken, in het midden ervan
de haak te leggen en nu het brood "dicht te vouwen”. Ietsiepietsie
aandrukken en er kan worden gevist. Ververs zowel vlokken als korsten
geregeld. In principe werkt men met brood maar één
keer. Zit de vlok of de korst na het binnendraaien nog steeds
op de haak, dan kneep U het te vast aan. Los en luchtig - dat is
je ware. Let goed op de aanwezigheid van eenden en overige
watervogels. Speciaal wanneer met de korst wordt gevist. Wanneer
U de ellende eenmaal ervaren heeft zo'n exemplaar aan de haak te
krijgen, weet precies wat ik bedoel. Fors
Het hompje brood op de haak moet niet alleen vers zijn, maar vooral
groot. Moppen van 3 x 3 of 4 x 4 cm mogen gerust, zijn zelfs aan
te bevelen. Ook met maden niet pietluttig zijn. Hang er gerust tot
tien stuks toe op d haak. Voorns hebben namelijk iets menselijks.
Net zoals U Liever een biefstuk hebt die royaal aan twee kanten
over de rand van Uw bord hangt, zo heeft ook de rietvoorn graag
een ferme hap. En ook de toevalstreffers die je bij het ruisvoornjagen
soms ontmoet, zoal brasems, zeelten en karpers, eveneens. Groot
aas vereist een dito haak, liefst eentje met een lange steel. Die
zet men gemakkelijker en die maakt het onthaken eenvoudiger.
De Mustad 270 H bevalt prima. Maten 2, 4 en 6, liever niet
kleiner, want dan wordt het haken van grote vis een treffer. Dat
is een bewezen feit. Ik nam eens een geroutineerde zeevisser
mee die niet in de afmetingen van mijn voornhaken geloofde. Hij
monteerde kleinere. Het resultaat; hij ving alleen aasvisjes en
ging pas, net als ik, "bakken" vangen toen hij weer overschakelde
op haak nr. 4. Ook VMC voert een uitstekende voornhaak,
de 9011 (tot maat 2) en al die 'Japanners' - lekker dun, kleine
weerhaak - moet men evenmin uitvlakken. Bevestig de haak zodanig
dat de lijn het bledje aan de buitenkant verlaat en niet, zoals
je altijd weer ziet getekend, aan de binnenkant. Juist dáár
kan de lijn kapot schuren! Bekijk dat maar eens door een aangeknoopte
haak in de hand te houden en aan de lijn te trekken.
Dik
Wat voor soort nylon het beste bevalt? Naar verhouding dikke, die
weinig rekt en daardoor het zetten van de haak vergemakkelijkt.
Zelf gebruik ik ga maar alvast lachen - meestal 18/00 geharde lijn
en - nu kan er gegierd worden - 20 tot 25/00 ongeharde. Ik heb er
een dekselse hekel aan lijnen te breken, pennen te verliezen en
vis (met een Limerick in de bek) te verspelen vandaar de genoemde
diktes. Om U niet onnodig op kosten te jagen laat ik het
gebruik van de Dyneema lijn verder buiten beschouwing.
Neem van mij s.v.p. aan dat een rooie rijer onverschillig staat
ten opzichte van lijndiktes. Wat het lood betreft zijn we gauw klaar.
Gebruik liever één loodhagel van zeg vijf tot tien
gram, dan vijf loodjes van enkele grammen. Reden: meerdere loodjes
gooit men geregeld in de war en wat koop je voor die ellende? We
komen bij de molen. Vroeger werd steevast een lichtgewicht aangeraden,
met een puike slip. Dit "lichtgewicht" is nonsens, omdat
men deze term altijd weer verwart met "geringe afmetingen".
En kleine molens kunnen we missen als hoofd- en kiespijn. Minimolentjes
bezitten namelijk kleine spoelen en... deze bevorderen het kinken
als de lijn door de slip gaat en slips van kleine molens werken
door de bank genomen al krakkemikkerig genoeg. Kies daarom voor
een medium model molen. Wat de slip verder betreft: die is voor
de rode rijer onnodig. Men schreef vroeger weliswaar graag over
"Minutenlange drils van baksteenbrede voorns" doch men
leed toen, vermoed ik, veelvuldig aan bepaalde hallucinaties.
Het komt in de praktijk nimmer voor dat een ruisvoorn 18 of 20/00
door de slip trekt. Landen
Een voorn in het net krijgen is een kwestie van sturen en binnendraaien,
vaak met plakkaten wier rond de lijn, als men in polders vist. We
hadden het zojuist over de onnodigheid van een slip op de molen
voor het vissen op de ruisvoorn, maar een perfecte slip is wel handig
voor het geval men een zeelt of karper haakt. En die kans is altijd
aanwezig, dus doe Uw keus. Nu de hengel. Er worden speciale "vlokhengels
" te koop aangeboden, vaak gebouwd op vliegenblanks. Over het
algemeen zijn deze hengels te kort. Een lengte van ruim twee meter
minstens, is noodzakelijk. Mijn favoriete splitcanehengel is
de Luxor van Pezon & Michel, die 2,20 meter lang is en tussen
de 1½ en 8 gram wegzet. Kittig wegzet. Vist fenomenaal, maar
is niet goedkoop. Laat U niet verleiden tot de aankoop van hengels
uit grafiet of glas - dit als cane U te gortig wordt wat de prijs
betreft - als die hengels korter zijn dan 2,20 meter, slechts geschikt
voor dunne lijn, 10 tot 15/00, en worden geacht moeite te hebben
met hogere werpgewichten dan 1 tot 5 gram. Ik acht dit speelgoedstokjes,
geschikt voor de vangst van aasvisjes. U bent dan naar
mijn smaak beter af met een lichte snoekbaarshengel die geklasseerd
is voor lijnen rond de 20/00. Met andere woorden: de lichte snoekbaarshengel
die U allicht al bezit, kan uitstekend dienst doen, mits hij een
goed deel langer is dan twee meter. Lange hengels werpen
gemakkelijker, ze zetten vinniger een haak en ze drillen beter.
En dat een kleine vis, door de hefboomwerking, op een langere hengel
aanvoelt al was het een kanjer - dat wist U al ?
Dobber
Nu de pen. Eertijds waren vooral vlokdobbers met centraal gat populair.
Ze zijn nog steeds te koop, torsen veel lood, maar zijn slecht zichtbaar
en bovendien duur. Ik heb ze al jaren geleden afgeschaft en vis
nog uitsluitend met pauwpennen. Lange pauwpennen. Gemiddelde lengte
bedraagt 18 tot 20 cm, de doorsnede een halve centimeter minstens.
Zet er twee schuifjes of elastiekjes op, één aan de
onder- en één aan de bovenkant, dit om kantelen tijdens
het zetten van de haak te voorkomen. Verf de topjes over een afstand
van een centimeter fluorescerend oranje (Humbrol); breng daaronder
met een watervaste viltstift een zwarte ring aan Onder alle omstandigheden
is de pen nu duidelijk zichtbaar. Uitloden is een fluitje van
een cent. Bepaal voor eens en altijd welk gewicht U het prettigste,
zowel ver als precies werpt. Zet dat gewicht op de lijn, waarna
U de pen aan de onderkant zodanig op leng te knipt dat er nog een
centimeter boven water steekt. Omdat verspelen ook in rieten en
waterlelies óók met 20/00 niet altijd kan worden voorkomen,
raad ik het gebruik van onderlijntjes aan: halve meter lang, waarop
de haak, het lood en een pen zijn gemonteerd. Aan de bovenkant bevindt
zich een lus en men vervoert het geheel gewikkeld rond een kartonnetje.
In het eind van de hoofdlijn zit eveneens een lus. Na het verspelen
heeft me niets anders te doen dan de lussen te verbinden.
Ik heb altijd minstens een dozijn van die kant en klare tuigjes
in een,doos bij me. Bovendien zit daarin lijnvet, reservelood en
dito haken, plus een slijpsteentje. Zien
De verdere uitrusting bestaat uit een polaroidbril, pet of hoed
met grote klep of rand en een net met een lange steel. De toevoeging
"lang" is in verband met de sompige oevers van sloten
essentieel. Waadnetjes, waarmee je ook in de polder soms enkele
lieden ziet rondsjouwen, zijn waardeloos. Of bezit U soms armen
van twee meter lang? Nou dan. We hebben verder alleen nog
viswater nodig waarin rode rijers zwemmen. Dat is in iedere poldersloot
het geval. De kunst is slechts te ontdekken in welke sloten....
Weet om te beginnen dat niet iedere polderwetering ook 'grote' voorns
bevat. Dat wordt een kwestie van zoeken, en lopen, en sjouwen, en
proberen, een bel dag lang. Gelukkig verraadt de voorn vaak waar
of hij zich bevindt door kringen en gespetter. Natuurlijk gaat men
op die plekken vissen. Haakt men kleintjes, vis dan dieper dan
de gebruikelijke - in de polder tenminste - 20 tot 30 centimeter.
Reden: onder een school kleine druktemakertjes, bevinden zich vaak
enkele zware jongens die daar worden "gedekt" door de
jeugd. Een schooltje vis bezit namelijk dubbel zoveel zijstrepen
en ogen als het aantal vissen in de school. Geen succes?
Ga dan verkassen. Blijft U zich concentreren op de combinatie 'open
plek - dichte begroeiing' en sla riet nooit over. Lang wachten
na het inwerpen is niet nodig. Is de voorn er, dan grijpt die het
aas zonder dralen en loopt er dan ook vlot mee weg. Zet dán
pas de haak, dus nooit op het ietwat onderduiken van de pen.
Probeer de gehaakte vis uit het vuil te houden, vooral wanneer
dit bestaat uit draadwier, want dat gaat graag trosgewijs rond het
nylon hangen. De dril stelt, zoals gezegd, weinig voor. Landt de
vis, onthaak hem, kiek hem als het een kanjer is en zet hem dan
snel terug. Grote voorn is schuw. Werp indien mogelijk geknield,
loop niet vlak langs de oever. Leer daarom zowel ver als precies
werpen, ook als het waait. De zware pennen en daardoor hoge loodgewichten,
die ik al noemde, ca 8 gram, helpen bij het een en ander geweldig
goed. Simpel
Vist men vanuit de boot, dan dient men enkele zaken anders aan te
pakken. De stekken zijn eenvoudig te kiezen; rietvelden en plantenbedden
langs de randen van groter water. Men 'behandelt' ze op afstanden
van 15 meter gemiddeld. Gebruik twee ankers. Twee loodgewichten
of twee stapeltjes bakstenen in een lus. Kies uiteraard een stek
waar de wind op staat, dit om eenvoudige te kunnen werpen. Ook
hier weer actief zijn en volhouden. Niet iedere rietkraag of bed
waterplanten staat bol van de rode rijers! Het is verder
aanbevelenswaardig te voeren. Dit kan geschieden met sneetjes of
hompen oud dan wel vers brood. Werpen met de hand, die lokkende
korsten dicht tegen en zelfs in en tussen de rieten. Ook de
beaasde haak dient daar te belanden. Niet een halve meter vóór
het riet of de planten dus, maar vlak ervoor. Hoe dichter er tegen
aan, hoe bet De beste tijd? Ik wou dat ik het wist. Dat geldt ook
voor wat betreft de windrichting, de bewolking en de temperatuur.
Ik weet wél dat doorvissen loont en dat de allergrootste
rijers zich pas te gen het donker vertonen. Oftewel: wie moeders
belooft met het eten thuis te zijn, vergooit zijn mooiste en beste
kansen. Met ietwat geluk -zei ik al dat geluk altijd staat
aan de kant van de vissers die volhouden?- ben ik er van overtuigd
dat U ook zult ontdekken dat het al geruime tijd doodzwijgen van
de werphengel om voorns te vangen, geheel ten onrechte geschiedde.
En dat men, juist met die bijna in het vergeetboek geraakte vlok
en maden, de dikste, breedste en de grootste rode rijers kan vangen,
zeker langs de rietkragen van groter water. Laat dat nu
net de plekken zijn waar die nieuwbakken vliegvissers niet kunnen
vissen! Zou dat toeval zijn..... ? |